Verdediging mist onderbouwing bij strafvoorstel Pikin Saron case
PARAMARIBO – Raadslieden Murwin Dubois en John Ferdinand vinden dat het strafvoorstel van vijftien jaar tegen de vijf verdachten in de Pikin Saron case niet is onderbouwd. In een betoog van 109 pagina’s is Dubois gisteren hierop ingegaan. Zijn collega Ferdinand maakte een vergelijking tussen de Pikin Saron case (2 mei 2023) en het protest op 17 februari 2023.
Hij motiveerde dat de verdachten van het protest op 17 februari 2023 met straffen van een jaar en lager zijn vrijgekomen, terwijl in de Pikin Saron case een hogere strafeis is gedaan. Hij vraagt zich af waarom zo’n exorbitante eis is gedaan tegen de verdachten in de Pikin Saron case. Ferdinand zegt dat Paramaribo op 17 februari 2023 een ongekend protest heeft gekend. Er is geroofd, ingebroken, mishandeld, vernield en brand gesticht. Het gaat om ongeveer dezelfde strafbare feiten die te Pikin Saron hebben plaatsgevonden. In de Pikin Saron case worden vijf mannen verdacht van onder meer poging tot doodslag, vernieling en brandstichting. Ferdinand vroeg de rechter om een Salomons oordeel in deze zaak te vellen.
Zijn collega Dubois zegt dat het Wetboek van Strafvordering aangeeft dat de vervolging het strafvoorstel op een juiste wijze dient te omschrijven in de vordering van het requisitoir. ‘Een juiste wijze’ in het procesrecht houdt met name in dat er voldaan moet worden aan de stelplicht en bewijslast. Met andere woorden, dat alles wat door de vervolging gesteld wordt, uitdrukkelijk onderbouwd dient te zijn.”
De verdediging stelt dat de vervolging over de strafeis ertoe gehouden is om de redenen die daartoe geleid hebben in het requisitoir op te nemen. Alleen op basis van die onderbouwing kunnen de verdachten deugdelijk daarop antwoorden en kan de rechter toetsen of dat strafvoorstel onder andere proportioneel en gerechtvaardigd is.
Dubois zegt dat het cruciaal is dat er aan de voorwaarde van uitdrukkelijk onderbouwen voldaan wordt, te meer omdat artikel 297 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering aangeeft: ‘De verdachte kan hierop antwoorden’. Het feit dat de vervolging het strafvoorstel niet heeft onderbouwd, maakt het recht van de verdachte om op de gronden waarop het strafvoorstel van de vordering rust te antwoorden, illusoir.
De raadsman betoogt dat door het niet hebben onderbouwd van het strafvoorstel heeft de vervolging in strijd met de regels van een goede procesorde gehandeld en heeft de vervolging ook niet gehandeld vanuit het centrale uitgangspunt van het strafrecht, namelijk: het recht op het vermoeden van onschuld van elke verdachte. Dit recht is verankerd in artikel 8 lid 2 Amerikaans Verdrag voor de Rechten van de Mens en strekt ertoe dat elke verdachte er recht op heeft om voor onschuldig gehouden te worden, totdat zijn schuld krachtens de wet bewezen wordt in een openbare rechtszitting, waarbij hem alle waarborgen, nodig voor zijn verdediging, zijn toegekend. Dubois vraagt vrijspraak voor alle verdachten, omdat het wettig en overtuigend bewijs niet is geleverd. WJ…[+]